Fasering van de impact
Hoe snel de uitpondimpact meetbaar(der) wordt, hangt af van de fase waarin – met name – de huurreguleringswetgeving zich bevindt, gecombineerd met de gemiddelde mutatiegraad. Uit gesprekken die we de afgelopen 3 kwartalen met verhuurders voerden, blijkt dat de uitpondimpact in een voorfase zit. Hierin is nog geen sprake van negatieve impact op de huurstroom. Integendeel, door sterker stijgende huurprijzen kan bij mutatie vaak zelfs een hogere huurstroom worden behaald. Desondanks zijn veel eigenaren zich al wel aan het oriënteren op uitponden.
Voorfase: nog weinig uitpondimpact, eerste gevolgen al wel merkbaar
In de voorfase zien we dat investeerders vooral buiten de (Nederlandse) woningmarkt gaan investeren. Dit verklaart mede de forse daling van het aantal aangekochte bestaande woningen in de twintig grootste Nederlandse gemeenten. Lag dit aantal in 2020 nog gemiddeld op 6.441 per kwartaal, in 2023 was dit gedaald naar 2.898 per kwartaal: een daling van -55%. Dit komt neer op ruim € 1 miljard minder aan investeringen op kwartaalbasis in de woningmarkt ten opzichte van drie jaar ervoor.
Investeerders beleggen momenteel dus steeds meer in buitenlandse woningmarkten en andere vastgoedsectoren, zoals logistiek en winkels. Maar ze verleggen hun interesse vooral naar andere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen, (staats)obligaties of spaardeposito’s. In potentie genereren deze nu een beter rendement dan woningbeleggingen. Dit komt grotendeels door de verhoogde overdrachtsbelasting en de mogelijke huurstroomimpact door regulering.
Behalve andere investeringsallocaties, zien we nog geen grote wijzigingen in de uitpondstrategieën van voornamelijk particuliere verhuurders. Dit komt mede doordat zij – los van fiscale veranderingen – nog niet noemenswaardig worden geconfronteerd met dalende huurstromen door de reguleringsplannen. Veel investeerders voelen dus weinig urgentie om hun strategie aan te passen. Logisch, want hun (in)directe rendement ondervindt nog geen negatieve impact van de voorgenomen regulering.
Hier valt overigens wel een kanttekening bij te plaatsen. Een groot deel van de particuliere verhuurders werkt namelijk met tijdelijke huurcontracten. Kun je bij mutatie nu nog een huurcontract voor twee jaar afsluiten, vanaf 1 januari 2024 is dit niet meer mogelijk. Ook is het risico op verdere regulering groot, gezien de verschillende partijprogramma’s. De kans op een grotere huur- en lastenverzwaring, zonder exit-mogelijkheid, maakt het zeer onaantrekkelijk om een vast contract aan te gaan. Naar verwachting stijgt dus het aantal uitpondingen in de eerste twee jaar ná afschaffing van de tijdelijke contracten.
In de voorfase is wel al een daling van het beschikbare aanbod voor huurders zichtbaar. Aan de ene kant slinkt de aanwas van nieuw aanbod, doordat investeerders minder koopwoningen aankopen en op de huurwoningmarkt aanbieden. Anderzijds leidt dit krimpende aanbod direct tot een lagere verhuisbereidheid onder huurders. Vanwege hogere financieringslasten kunnen zij meestal niet naar een koopwoning, maar door het kleinere (en dus steeds duurdere) aanbod ook niet naar een andere huurwoning. Na gespreken met het overgrote deel van institutionele investeerders die in Nederland investeren werd duidelijk dat de mutatiegraden in bijna al hun portefeuilles op jaarbasis met -1 tot -3 procentpunt dalen.
Uit onze analyses bleek verder dat dit effect vooral optreedt in de huurwoningsegmenten en gemeenten die harder door de middenhuurregulering worden geraakt. Een volledig causaal verband is nog niet vast te stellen, maar het is beslist opvallend dat het beschikbare aanbod vooral aanzienlijk daalt in de gemeenten waar de uitpondimpact vermoedelijk het grootst wordt. Daarnaast neemt het beschikbare aanbod alleen fors af in het deel van vrije sector dat op termijn zal worden gereguleerd.
Eerste en tweede fase: versnelling in uitponden, mutatiegraden dalen fors
Zodra de middenhuurregulering (Wet betaalbare huur) van kracht wordt, verandert het exploitatieperspectief en ontstaat een kettingreactie. Verhuist een huurder, dan zal de huurstroom bij wederverhuur dalen. Hierdoor zal het directe rendement, afhankelijk van de locatie, met -28% tot -47% zakken. Door deze afname van huurinkomsten valt de taxatiewaarde fors terug, wat het indirecte rendement weer sterk negatief beïnvloedt. Een mogelijk gevolg hiervan is dat hypotheekverstrekkers een hogere rente rekenen, of om extra aflossing vragen.
Ten slotte zullen ook de fiscale maatregelen een negatieve impact hebben. Denk aan verdere beperking van de renteaftrek, afschaffing van de ‘FBI’ (fiscale beleggingsinstelling) en hogere belastingtarieven. Al met al zorgt dit voor extra druk op het exploitatierendement, wat individuele verkoop van een woning op de koopwoningmarkt aantrekkelijker maakt. Hoogstwaarschijnlijk is het zelfs de enige keus.
Veel verhuurders zullen ervoor kiezen om een woning uit te ponden zodra de huurder opzegt. Hierdoor hangt de snelheid waarmee de huurwoningvoorraad gaat krimpen sterk af van de mutatiegraad. Ook buitenlandse reguleringsinitiatieven en het binnenlandse verschil in mutatiegraden (sociale huur versus vrije sector) spelen hierbij een rol. Neem je dit alles in aanmerking, dan valt te verwachten dat de mutatiegraad voor te reguleren woningen de komende jaren gaat dalen naar een niveau nét boven de gemiddelde mutatiegraden van sociale huurwoningen. Dit gebeurt wel pas na een korte verhoging van de mutatiegraad naar aanleiding van de afschaffing van tijdelijke contracten.
CBRE schat dan ook in dat de mutatiegraad onder de 10% zal duiken, waar deze voor duurdere woningen in de grote steden nu nog 15% tot 17% bedraagt[2]. Het gevolg is tweeledig. Aan de ene kant wordt het beschikbare aanbod in de nieuw gereguleerde sector gedecimeerd. Uiteindelijk leidt dit tot wachtlijsten, zoals we die in Nederland al voor de sociale huursector kennen. Aan de andere kant vertraagt de dalende mutatiegraad de uitpondimpact.
Hierdoor zal het nog minstens twintig jaar duren voordat alle woningen die na mutatie worden gereguleerd, zullen zijn verkocht op de particuliere koopwoningmarkt. Dit impliceert een beperkte impact op de prijsvorming binnen deze markt. Alleen op lokaal niveau kan er incidenteel sprake zijn van een licht drukkend prijseffect op de koopwoningmarkt, en dan vooral in de eerste jaren. Omdat sommige eigenaren dit proces willen versnellen, kiezen sommige investeerders voor verkoop aan de zittende huurders. Deze methode is – zo weten we uit ervaring – bij kleinere appartementen in de steden in zo’n 15% van de gevallen succesvol, en leidt dan tot versnelde uitponding. Hoe de uitponding van de bestaande huurvoorraad zich verder zal ontwikkelen, kunnen we nu grofweg inschatten op basis van:
- bovenstaande ontwikkelingen;
- structuur van de huurvoorraad per gemeente;
- onze verkenningen met belangrijke grotere en kleinere verhuurders.
Vanuit onze analyse verwachten wij dat de bestaande Nederlandse huurwoningvoorraad (in bezit van investeerders) de komende jaren met circa -13% gaat dalen; alleen al door de invoer van de middenhuurregulering. Dit betekent dat de huurwoningvoorraad in het bezit van investeerders op langere termijn krimpt van 751.200 naar 651.400 woningen. Deze afname staat los van de mogelijke toevoeging van nieuwbouwwoningen aan het woningbestand, al lijkt deze met huidige vergunning-niveaus bij lange na niet afdoende om de tekorten op te lossen.
Door de reguleringswijziging verdwijnen er op termijn dus zo’n 100.000 bestaande huurwoningen van de huurmarkt. Dit staat nog los van de uitpondimpact als gevolg van beoogde fiscale wijzigingen; het effect hiervan is niet meegenomen in dit onderzoek.
Duidelijk is dat de huurvoorraad onevenredig hard krimpt in de grotere steden, waar de huurstroomimpact ook het sterkst zal zijn. Zorgelijk, omdat juist hier de vraag naar huurwoningen het grootst is, en de markt dus nóg krapper wordt. Gevolg: een sterk dempend effect op de arbeidsmobiliteit en aantrekkelijkheid van deze steden, onder meer voor studenten en internationale kenniswerkers.
In totaal daalt in de grote steden de voorraad huurwoningen in het bezit van investeerders (die overigens voor een groot deel al sociaal worden verhuurd) met -20%. Landelijk is dit -13%. De groep huurwoningen die veel impact ondergaat, beslaat echter 32% van de totale voorraad. Hierdoor zal een groot deel van de huurwoningen in Nederland alsnog naar de koopwoningmarkt verschuiven.
In gemeenten waar impact naar verwachting gemiddeld zal zijn, voorzien we onder investeerders een daling van de huurvoorraad van ongeveer -14%. In de meeste gemeenten van ons land, die gezamenlijk ongeveer de helft (52%) van de huurvoorraad herbergen, blijft de impact beperkt tot een daling van -3%. De voornaamste oorzaak waardoor de krimp van de huurvoorraad hier relatief meevalt, is het feit dat de impact op de huurstroom er zeer beperkt is – of zelfs afwezig. Hierdoor kunnen de meeste verhuurders in deze gemeenten woningen blijven verhuren.
[2] Dit geldt voor duurdere woningen in de grote steden. Voor woningen met lagere huren (in de vrije sector) liggen de mutatiegraden al dichter bij de 10%.